Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR2361

Datum uitspraak2004-09-02
Datum gepubliceerd2004-09-20
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/5617 WUBO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Aanvraag erkenning als burger-oorlogsslachtoffer. Geen sprake van blijvende invaliditeit ten gevolge van het oorlogsgeweld.


Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R 03/5617 WUBO U I T S P R A A K in het geding tussen: [eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres, en de Raadskamer WUBO van de Pensioen-en Uitkeringsraad, verweerster. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Verweerster heeft onder dagtekening 20 oktober 2003, kenmerk JZ/A70/2003, ten aanzien van eiseres een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945. Tegen dit besluit heeft eiseres op de in het beroepschrift aangegeven gronden bij de Raad beroep ingesteld. Bij brieven ingekomen op 20 november 2003, 11 februari 2004 en 9 maart 2004 heeft eiseres haar beroep nog nader toegelicht en aangedrongen op een spoedige afhandeling van de zaak. Verweerster heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 22 juli 2004, waar eiseres niet is verschenen. Verweerster heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. C. Vooijs, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad. II. MOTIVERING Eiseres, die in 1932 is geboren, heeft in december 2002 bij verweerster een aanvraag ingediend om krachtens de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet) erkend te worden als burger-oorlogsslachtoffer en in aanmerking te worden gebracht voor de toeslag als bedoeld in artikel 19 van de Wet alsmede voor enkele voorzieningen. Eiseres heeft deze aanvraag gebaseerd op de omstandigheid dat zij psychische klachten heeft welke zij wijt aan hetgeen haar tijdens de oorlogsjaren is overkomen, te weten de evacuatie van het gezin op last van de Duitsers, eerst naar Maashees en vervolgens naar Oirlo bij Venray, en voorts het getuige zijn van het omkomen van haar vader in Oirlo door beschietingen tussen de geallieerden en de Duitsers op 16 oktober 1944. Verweerster heeft het verzoek van eiseres bij besluit van 17 september 2003, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit, afgewezen. Verweerster heeft daarbij erkend dat eiseres is getroffen door oorlogsgeweld als bedoeld in artikel 2 van de Wet maar haar verzoek om toekenning van de toeslag bedoeld in artikel 19 van de Wet en voorzieningen afgewezen. Verweerster heeft zich op het standpunt gesteld, zich hierbij baserend op de adviezen van haar geneeskundig adviseurs, dat er geen sprake is van blijvende invaliditeit in de zin van de Wet ten gevolge van het oorlogsgeweld. Verweerster heeft daarbij overwogen dat bij eiseres weliswaar sprake is van milde psychische klachten, maar dat deze geen beperkingen opleveren in haar dagelijks functioneren. Ten aanzien van de lichamelijke klachten van eiseres, te weten haar hoge bloeddruk, hoog cholesterolgehalte, suikerziekte en de afwijking aan de wervelkolom, is verweerster van oordeel dat deze niet gerelateerd kunnen worden aan de oorlogs-ervaringen van eiseres maar duidelijk andere oorzaken hebben. De Raad dient antwoord te geven op de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen eiseres in beroep heeft aangevoerd, in rechte kan standhouden. Hij beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt. Aan verweersters besluit van 17 september 2003 lag een rapport ten grondslag van de arts G.J. Laatsch, die eiseres op 31 juli 2003 heeft onderzocht en die beschikte over recente informatie van haar huisarts J.A. Boon. G.J. Laatsch is op basis daarvan tot de conclusie gekomen dat er sprake is van een lichte incomplete PTSS maar dat dit psychisch letsel geen beperkingen van betekenis geeft in haar dagelijkse activiteiten, sociaal functioneren, concentratievermogen en dergelijke. Er kon naar de mening van de geneeskundig adviseur van verweerster, A.J. Maas, dan ook niet gesproken worden van psychisch of lichamelijk letsel ten gevolge van de doorgemaakte oorlogsgebeurtenissen dat heeft geleid tot blijvende invaliditeit. Nadat eiseres tegen dat besluit op 18 september 2003 bezwaar had gemaakt heeft verweerster advies ingewonnen van een andere geneeskundig adviseur, N. Vogel, die op 7 oktober 2003 te kennen heeft gegeven geen aanleiding te zien anders te adviseren. Verweerster heeft vervolgens op 20 oktober 2003 het bestreden besluit genomen. De Raad acht dit besluit aldus voldoende en zorgvuldig voorbereid en heeft voorts in de ter beschikking staande medische gegevens onvoldoende aanknopingspunten gevonden het medisch oordeel waarop het bestreden besluit berust onjuist te achten. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat haar psychische klachten wel degelijk haar dagelijks functioneren bepalen, dat zij nerveus is, psychosomatische maagklachten heeft, soms erg emotioneel en verdrietig is en dat zij daarom als medicatie Diazepam 5 krijgt voorgeschreven. Dat eiseres klachten heeft waarvoor zij medicatie krijgt betekent echter op zich niet dat zij beperkingen heeft c.q. als geïnvalideerd kan worden beschouwd. Uit de stukken blijkt dat eiseres voornamelijk zelf het huis schoon houdt, de maaltijd verzorgt, boodschappen en de was doet. Zij heeft sociale contacten, is lid van een ouderenorganisatie, heeft hobby’s en doet aan sport. Ondanks enige slaapproblemen beschikt eiseres overdag over voldoende energie en concentratie. Dit wijst niet op invaliditeit in de zin van de Wet. Gezien het vorenstaande kan het beroep van eiseres niet slagen. De Raad acht tenslotte geen termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht een der partijen te veroordelen in de proceskosten. Beslist wordt derhalve als volgt. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 2 september 2004. (get.) C.G. Kasdorp. (get.) J.P. Schieveen.